Nieuwe poëzievertaling van

A. Roland Holst in het Italiaans

door M. Prandoni/ 02 juni 2018

 
* Belangrijke informatie: De poëziebundel wordt op 25 juni om 19u in het literair café "La confraternita dell'Uva" (via Cartoleria 20b, Bologna) feestelijk gepresenteerd.
Bij uitgever Raffaelli is een nieuwe poëzievertaling verschenen van Adriaan Roland Holst: Un inverno al mare e altre poesie, bezorgd door Jean Robaey. Robaey heeft naast de bekende bundel Een winter aan zee (1937) ook Helena's inkeer. Een fragment (1944) en losse gedichten opgenomen in zijn Italiaanse bloemlezing.
Het werk van deze dichter wordt door Huygens en Bork als volgt getypeerd:
"Zijn werk werd de mythologiserende vormgeving van een hoogst persoonlijk levensgevoel: de romantische droom van een voor de mensheid verloren gegane werkelijkheid, edeler, grootser en volmaakter dan de op het materiële gerichte existentie van het heden, die evenzeer tot ondergang gedoemd schijnt als het Troje en Babylon van weleer. Mede onder de invloed van Keltische mythen ontstond het beeld van een rijk, `voorbij de wegen' van het aardse, buiten de wereld van ruimte en tijd. Deze gedroomde werkelijkheid kreeg haar symbool in het eiland der gelukzaligen ver over zee. De wind is het verbindende element naar de kustgebied van deze wereld, waar slechts enkele eenzame ingewijden (de dichters) die stem vermogen te verstaan, om ervan te getuigen in hun zangen. Hiermee is tevens zijn hoge profetische roeping van het dichterschap aangegeven, waarnaast een element van schuldgevoel optreedt zodra hij door aardse banden ontrouw aan deze roeping dreigt te worden."
De publicatie maakt deel uit van een reeks gedichtenbundels in het Nederlands (Lyra Neerlandica) bij poëzieuitgever Raffaelli uit Rimini. De reeks, verzorgd door Herman van der Heide en Marco Prandoni, wordt door het Letterenfonds gesubsidieerd. Elk jaar worden drie bundels gepubliceerd.
Eerder verschenen bundels:
M. Nijhoff, Awater (2016)
 

I

Eens liep zij hoog te spreken
langs de Noordzee; een dag
kermde er om aan te breken –
zij overstemde hem,
sprekend nog met de nacht.
Sinds haar de stad doorzwijmelt
klimt op de kou om mijn stem
een meeuw, en kermt en tuimelt.
 
Wierp zij de kroon verloren
voor telbaar goud en lust?
Den honger van mijn oren
voorbij, jammert heimwee
op doorvlucht van de kust
waar oud verwilderd zonlicht
aan een getergde zee
enkel nog haat verkondigt.
 
In de kamer vraagstamelt
al wat zij hier vergat
en het hart houdt verzameld,
doch vindt maar nauw gehoor
of antwoord meer sindsdat
liefde hier tot dof leed wordt
en spraakloos heimwee door
ongeloof overreed wordt.

Wolken in ’t raam der kamer…
voormalig zieldomein,
door een allengs eenzamer
laat en al overzees
uur nog verlicht… o, pijn,
waar hier het hart aan blootstaat
dat ziende en erger vrees
om wat ook daar nu doodgaat.

Wat onraad gaat daarbuiten
te keer rondom het huis?
Haar wacht sloeg aan het muiten:
de dag, toen zij verdween,
maakte eedlen tot gespuis,
dat – nu de nacht gaat vallen –
ontaardt in handgemeen
van allen tegen allen.

Omrouwfloerst als de sagen
rond het graf van een ras,
naadren het hart de dagen
die zij van nacht tot nacht
in dit land bij mij was.
Geen onderwolkse klokken
luiden meer nu de wacht
door doden wordt betrokken.

I

Sì, lei camminava e parlava alto
lungo il Mare del nord; il giorno
gemeva per aprirsi un varco –
lei lo sovrastava,
parlava ancora con la notte.
Da quando la città la inebria
sale sul freddo intorno alla mia voce
un gabbiano, e geme e precipita.

Ha forse buttato la corona persa
per il piacere e per l’oro che si conta?
La fame delle mie orecchie
è passata, si lamenta la nostalgia
in fuga dalla costa
dove l’antica, fattasi selvaggia,
luce del sole ad un mare irritato
ancora soltanto odio annuncia.

Nella stanza chiede e balbetta
tutto ciò che ha dimenticato qui
e che il cuore tiene unito,
eppure non trova quasi più ascolto
o risposta da quando l’amore
qui è diventato dolore sordo
e la nostalgia che non parla dalla
incredulità viene persuasa.

Nuvole nel vano della finestra nella stanza…
un tempo dominio dell’anima,
da un’ora man mano più sola
tarda e già di là dal mare
ancora un poco accesa… oh pena
cui il cuore qui si offre nudo
mentre vede, oh più grave paura
per quanto anche là sta morendo.

Che scompiglio si avventa
là fuori intorno alla casa?
La sua guardia si ammutinò:
il giorno in cui scomparve
ridusse i nobili a canaglia
che – ora che la notte sta per cadere –
degenera in parapiglia
di tutti contro tutti.

Velati a lutto come le saghe
intorno alla tomba di una razza,
si avvicinano al cuore i giorni
in cui lei notte dopo notte
in questa terra mi era vicina.
Nessuna campana sotto le nuvole
suona più ora che la guardia
è fatta da morti.

Belangrijke informatie: De poëziebundel wordt op 25 juni om 19u in het literair café "La confraternita dell'Uva" (via Cartoleria 20b, Bologna) feestelijk gepresenteerd.